Het woord van 2018 en wat mij betreft: het woord van de eeuw. Nog steeds staan protocollen, klachtenlijsten in de hulpverlening, handelingsverlegenheid van de leerkracht en opvoedvragen van ouders centraal. het uitgangspunt van de beroepsopleiding tot Integratieve Kindertherapeut oo de Nederlandse Academie voor Psychotherapie in Amsterdam is: Kinderen horen centraal te staan bij alles wat hen aangaat, wat hun toekomst en geluk bepaalt. Iedereen die van kinderen houdt zal dat beamen, heb ik lang gedacht, maar in de praktijk blijkt dat niet zo te zijn. Kinderen leren op de meeste scholen, in de meeste thuissituaties en in de rechtspraak, dat zij te jong zijn, te onervaren of te weinig kennis hebben om over zichzelf na te kunnen denken, laat staan beslissen over zaken die hen aangaan. Teveel volwassenen vertrouwen kinderen niet. Teveel volwassenen minachten kinderen. En teveel volwassenen gunnen kinderen hun eigen geluk niet. En het ergste is dat deze volwassenen niet eens in de gaten hebben dat ze dat doen. Neem deze juf, die voor één van haar leerlingen kind denkt op te komen. Het meisje (8 jaar) zit in een klas met 27 kinderen. Ze ligt niet lekker in de groep. De juf bedenkt een plan: elke dag moet een ander kind met dit meisje spelen in het speelkwartier want het is ‘zo zielig’ . De kinderen doen hun best, maar het wordt er niet leuker op, omdat het meisje niet weet hoe ze contact moet leggen. De kinderen krijgen door deze dwangmaatregel een nog grotere hekel aan haar. De juf heeft, met de beste bedoeling, het kind nog meer in moeilijkheden gebracht. Waarschijnlijk heeft ze na het mislukken van haar plan gedacht: ik ben handelingsverlegen t.a.v. dit meisje.
Stel dat de juf de Gunfactor had onderzocht bij zichzelf: wat gun ik dit meisje? En de Gun-factor had uitgevraagd bij de klasgenootjes: Wat gunnen de andere kinderen hun klasgenootje? En stel dat ze dat in een kringgesprek had besproken. Dan had de klas het meisje meer inzicht in haar gedrag kunnen geven en had het meisje begrepen dat de grip op verandering bij haar lag. Het was haar dan wellicht gegund om dat ‘af te kijken’ bij een ander kind. De klas zou op die manier hun medeleerling kunnen geven wat haar echt gegund is: verandering in haar gedrag, waardoor ze als vanzelfsprekend opgenomen kan worden in de groep. Geen opgelegde opdrachten van de juf, maar een gezamenlijke inspanning, omdat het motto is ‘allen voor één, één voor allen’ en ‘ieder kind hoort gelukkig te zijn in de klas’.
Wat te denken van de ouder, die wil dat zijn kind zelfstandig is, op eigen benen kan staan en dat tracht te bereiken door heel veel te demonstreren wat het kind moet nadoen: “Zo maak je speelgoed open en zo doe je de batterij erin en zo poets je het beste je tanden en zo scoor je het beste bij hockey en wacht nou even voordat je dat doet, want je weet dat het dan verkeerd gaat, want dat heb ik je al zo vaak gezegd”. Deze ouder is ervan overtuigd dat het geven van informatie en protocollen zijn kind zelfstandig maakt. In werkelijkheid wordt er geen vertrouwen gegeven aan het proces van ontwikkeling, die bij ieder kind anders is. De nieuwsgierigheid (hoe ga ik dit aanpakken) wordt omgezet naar angstig gedrag (voor je het weet doe ik het verkeerd). En voor de ouder het in de gaten heeft ergert hij zich aan de stunteligheid, het gebrek aan initiatief of zelfstandig keuzes maken. De ouder realiseert zich niet dat dit het resultaat is van zijn eigen handelen.
Stel dat deze ouder bij zichzelf had gedacht: wat gun ik mijn kind? En wat heeft mijn kind eraan als het zelfstandig is? Wat zijn de ingrediënten van zelfstandigheid? Wat kan ik doen of juist laten om dat te realiseren? Hoe maak ik zelfstandigheid aantrekkelijk voor mijn kind?
Wellicht had deze ouder zich er dan toe kunnen zetten om zijn kind meer ruimte te geven voor onderzoek, vergissingen maken, eigen oplossingen vinden en zo de persoonlijke weg af te leggen naar het heerlijke gevoel van zelfstandig zijn.
Wat te denken van de medewerker van de Raad van de Kinderbescherming, die de overtuiging heeft dat alle ouders van hun kind houden en dat de bloedband heilig is en daardoor een kind van een gewelddadige vader dwingt om zich te houden aan de omgangsregeling: “Zo is de wet en je vader heeft een kans nodig.”
Stel dat deze medewerker bij zichzelf had gedacht: Wat is dit kind gegund? Wat gunt het kind zichzelf? Op welke wijze kan ik de wet in dienst stellen van dit kind?
Wellicht was deze jongen dan niet vanaf zijn 4e tot zijn 13e ontelbare malen gehoord door de Raadsonderzoeker, iemand van Bureau Jeugdzorg/Veilig Thuis en talrijke maatschappelijk werkers, over ‘wat jij er van vindt’ terwijl er met zijn uitspraken over agressie van zijn vader en angst niets is gedaan.
Laten we met elkaar de Gun-factor een vanzelfsprekend begrijp te laten zijn in Nederland en op die manier kinderen helpen hun eigen Gelukkigheid te bereiken.